de zestiger jaren wijk (1): de uniformiteit van het woningaanbod

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

Daar, waar je mee opgroeit, blijft lange tijd een vanzelfsprekendheid. Dit geldt ook voor het veel toegepaste woningtype ‘de doorzonwoning’. Bijna 1,5 miljoen woningen zijn ervan in Nederland gebouwd. Tezamen vertegenwoordigen zij een economische waarde met de erbij behorende grond van ruim 250 miljard euro. Astronomische bedragen als je zo ziet. Alleen daarom al is het maatschappelijk zeer nodig om met elkaar te kijken, hoe de positie van deze woningen voor de toekomst verbeterd kan worden. Als we als maatschappij nu eens 1% van deze waarde zouden benutten aan onderzoek om hier meer greep op te krijgen, zouden we de komende periode ruim 2,5 miljard euro aan onderzoek mogen besteden. Helaas is er niemand – ook de overheid niet – die beleid kan formuleren en onderzoek kan entameren die boven één projectje uitstijgt. Helaas het is niet anders en we zullen het ermee moeten doen.

De uniformiteit van het doorzontype is dominant. En dan gaat het niet in de eerste plaats om de plattegrond, want dat spreekt voor zich, maar om het beeld en de grootte. Het perceel van een tussenwoning is in heel Nederland circa 150 m2 met voor- en achtertuin. De begane grond varieert tussen de 45 m2 en 55 m2 bruto vloeroppervlak. Er zijn drie dakkappen te onderscheiden. En dat is het. Als je dit op een rij zet is er voldoende mogelijkheid om te differentiëren in de toekomst, zowel qua uitbouw, aanbouw als dakopbouw is het volume 50 m3, in totaal kan de woning van 300 m3 naar 450 m3 vergroot worden. Ook het beeld, ofwel de gevelarchitectuur, biedt alle ruimte. Er is dus voldoende ruimte voor transformatie – al of niet in combinatie met een grotere mate van individualiteit – van het bestaande beeld met behoud van de oorspronkelijke eigenschappen ‘huisje, boompje, beestje’.
De plattegrond van de doorzonwoning heeft dus alle eigenschappen om hier de volgende generatie passend woonplezier te bieden.