NIEUWE PATRONEN ONTDEKKEN EN INZETTEN

serie over nieuwe plattegronden -9-

Door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Het begon allemaal met de zoektocht naar nieuwe plattegronden en gebouwtypen, die bij (her)ontwikkeling gebruikt kunnen worden. Hiervoor is een breed scala aan bewoningswijzen bekeken, variërend van groepswonen, eenkamerwoning, tweekamerwoning, driekamerwoning tot de ‘traditionele’ gezinsbewoning (vier- à vijfkamerwoning). Verder zijn de maatstructuur en het ontsluitingsprincipe in de beschouwing meegenomen. En nu, zoveel verhalen en analyses verder, is het interessant welke patronen zichtbaar zijn in de praktijk en welke een herhaling verdienen.

Lees verder

RUIMTELIJKE VRIJHEID DOOR EEN VASTE STRUCTUUR

serie over nieuwe plattegronden -8-

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Bij de ontwikkeling van een locatie, wijk of blok is men vaak terughoudend om te denken in een bouwstructuur, omdat het de creativiteit zou ondermijnen. Als ik daar geluiden hoor denk ik aan de ‘oude’ steden, die volgens een gridpatroon zijn opgebouwd (1). Er is geen mens te vinden die zal beweren dat de ruimtelijke kwaliteit en diversiteit binnen het grid geen kans krijgt. Juist de ogenschijnlijke strenge afspraken over de hoofdstructuur laat in de praktijk een grote verscheidenheid aan invullingen zien en zorgen ervoor dat elk samenstellend onderdeel zijn eigenheid kan krijgen. Dus vaste structuur en ruimtelijke vrijheid met eigen identiteit zijn niet per definitie strijdig.

Lees verder

DE MAAT DER DINGEN EN HET VERBAND TUSSEN GEBOUW, ONTSLUITING EN WONINGTYPE

serie over nieuwe plattegronden – 7 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

De locatie, de mogelijkheden en de wensen

Bij elke invulling van een locatie, waarbij de stedenbouwkundige massa de leidraad vormt als bindend element tussen stad en gebouw, is het een zoektocht om de ruimte te ontdekken voor een gedifferentieerd woonprogramma. Juist de compactheid zorgt ervoor dat er in de praktijk sprake is van een ingewikkelde programmatische puzzel. Bij grondgebonden rijtjeswoningen is het daarentegen eenvoudig. De keuze ligt bij eengezinswoningen tussen vaststelling van de breedte met de bijbehorende diepte. Zo kun je dan eenvoudig rijtjeswoningen schakelen. De moeilijkheid ontstaat dus bij stedelijke bouwblokken. Of je die nu nieuw ontwikkelt of herontwikkelt. Op dat moment heb je te maken met het samenspel van het te realiseren woonprogramma – variërend van groepswonen tot appartementen -, de gewenste flexibiliteit erin en de keuze voor de bouwstructuur. Een structuur die bestaat uit ontsluitingsprincipes, beukmaat en de beschikbare ruimte, uitgedrukt in lengte, breedte en hoogte van de massa.

Lees verder

DE MATEN VAN HET WONEN, EEN LANGE TRADITIE

serie over nieuwe plattegronden – 6 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

De afgelopen vijftig jaar is er in wezen weinig veranderd in het aanbod over het wonen. Zelfs de toename van de woninggrootte is beperkt. Door de flexibiliteit van de woningen in de periode van 1950-1970 is de woonruimte automatisch vergroot met de aangrenzende slaapkamer, die gescheiden was van de woonkamer door een glazen wand of kastwand, zoals o.a. gestapelde woningen en de eengezinswoningen met voor- en achterkamer.

In dit artikel, in de serie over nieuwe plattegronden, staat de eengezinswoning centraal. In wezen gaat het om de geringe wijziging van de afgelopen vijftig jaar als het gaat om de oppervlakte voor de afzonderlijke activiteiten. Woonkamer en keuken zijn in huidige plattegronden samengevoegd. De douche is wat ruimer geworden en de ruimte in de kap wordt bijna altijd benut. Maar de absolute grootte van de woonverdieping beweegt zich rond hetzelfde gemiddelde: een bruto oppervlak voor de begane grond van 50 m² ( in het verleden ruim 6 m¹ breed bij ruim 8 m¹ diep en nu 5,4 m¹ bij circa 9,5 m¹). Maar als de oppervlakte bescheiden groeit, wat is er dan met het aanbod gebeurd? Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar de nieuwbouw anno 2012 (1).

Lees verder

STRUCTUUR VOOR WOONUNITS MET EEN, TWEE EN DRIE KAMERS

Een serie over nieuwe plattegronden – 5 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Een terugblik en reflectiemoment (1)

Al sinds het begin van de sociale woningbouw en de bemoeienissen van de professionals ermee, heeft flexibiliteit op de agenda gestaan. In eerste instantie was dit ingegeven door de beperkte ruimte en zocht men naar mogelijkheden om dag en nacht in een flexibel ruimtegebruik te vertalen. Deze gedachte kent iedereen uit de wereld van caravans. Op eenvoudige wijze is het gebruik van de dag om te toveren in een slaapplaats. Vanaf begin jaren zestig staat flexibiliteit in het teken van keuzevrijheid over de inrichting van de woning en worden gebruik en inrichting van het casco losgekoppeld (als vervolg op vooroorlogse ideeën, o.a. van Le Corbusier) en vertaald naar het OPEN BOUWEN. Rond 1980 komt het onderwerp opnieuw op de agenda te staan, nu vanwege de grotere diversiteit aan bewoningswijzen (tussen groepswonen en gezinswonen). Vervolgens wordt rond 2000 het thema opnieuw ontdekt onder de noemer IFD (Industrieel, Flexibel, Demontabel Bouwen). Het tekent een beetje de zoektocht, die de afgelopen eeuw bewandeld is. Nu, anno 2012 speelt opnieuw de vraag als het gaat om programmering van stedelijke locaties. Gaat het om studentenhuisvesting, studio’s of driekamerappartementen? Eigenlijk gaat het vooral om huisvesting van eenpersoonshuishoudens, die dominant zijn geworden in de samenleving van de stad (en soms om tweepersoonshuishoudens).

De verschillende sociaaleconomisch posities, die ze in de maatschappij kunnen innemen, leiden bij inkomens stijging tot toenemend ruimtegebruik. Het kan beginnen met groepswonen, bestaande uit individuele kamers met gemeenschappelijke voorzieningen, en eindigen in een driekamerappartement. Als je dit in een historisch perspectief plaatst, ontstaat er toch een soort déjà vu gevoel. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw waren we als bureau intensief bezig met allerlei vormen van groepswonen (2). De beschouwing destijds was onlosmakelijk verbonden met flexibiliteit, omdat het om een nieuw verschijnsel ging en er grote onzekerheid was over de ontwikkelingen in de toekomst. En nu, anno 2012, pogen we opnieuw aan het begrip flexibiliteit invulling te geven. Eigenlijk trachten we een beeld te krijgen van een zinvolle wooncarrière van eenpersoonshuishoudens in een stedelijke omgeving. Pas als we ons dat bewust zijn, begint de technische vertaling. Lees verder

OPTIMALE BASISMATEN VAN DRIEKAMERAPPARTEMENTEN

Een serie over nieuwe plattegronden – 4 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Ontsluiting en nieuwe plattegrondstructuur

De optimale maten en structuur van een driekamerappartement bestaan niet, omdat de cascostructuur en de gebouwontsluiting van meerdere variabelen afhankelijk zijn. De gevellocatie en het totale huisvestingsprogramma leggen vaak de kaders vast van wat mogelijk is. Toch is het zinvol om optimale referenties voor ogen te houden om de specifiek ontwikkelde oplossing te spiegelen. In principe zijn drie hoofdvormen voor de plattegrond te onderscheiden:
A.   Een dubbele beuk, h.o.h. 5,4 m1 en diep circa 9 m1 (corridor/portiek/galerij), aan één gevel alle woonactiviteiten.
B.   Een brede beuk, h.o.h. 7,8 m1 en diep circa 13 m1 (portiek/galerij), aan twee gevels een combinatie van wonen en slapen.
C.   Een lange beuk, h.o.h. 6 m1 en diep ruim 16 m1 (portiek), wonen en slapen aan twee tegenovergestelde aparte gevels.
Voor alle drie de referenties geldt een bvo (bruto vloeroppervlak) van circa 97 m2 en een netto vloeroppervlak van 86 m2 (± 1 m2).
Met deze referenties als uitgangspunt is het vervolgens de opgave om de woningen te optimaliseren voor sociale woningbouw en passend te maken in een cascostructuur, waarbij ook parkeerplaatsen in het gebouw ondergebracht kunnen worden.

Lees verder

STUDENTENUNITS, EEN REPLICA VAN DE BEJAARDENHUISVESTING

Een serie over nieuwe plattegronden – 3 –

 

Door: Martin Liebregts

Rond 1970 zijn er in Nederland in enkele jaren tienduizend wooneenheden voor de zogenaamde ‘bejaarden’ gebouwd. Het omvatte de verzorgingstehuizen met één kamereenheid en incidenteel een tweepersoonseenheid, in combinatie met aanleunwoningen (tweekamerwoningen). Hetzelfde principe wordt nu toegepast bij de studentenhuisvesting met bijna dezelfde typologie en maten. Helaas zijn de bejaardenwoningen na vijftig jaar weer massaal vervangen of grondig gerenoveerd, waarbij alleen het casco nog in stand gehouden werd. Dit is en was het resultaat van een ‘eng’ economisch jasje, dat precies past bij de vraag van de korte termijn. In die zin is er iets te leren bij de invulling van de studentenhuisvesting en het bieden van ruimte aan flexibiliteit, mede met het oog op de toekomst. Tegelijkertijd is het ook verbazend, dat de verzorgingstehuizen en aanleunwoningen in studentensteden niet passend gemaakt worden voor een andere doelgroep. Soms is het verstandig de vraag roerend te maken en op zoek te gaan naar een passende vraag. Nu terug naar het ontwerp van de studentenhuisvesting en de oplossingen die nu bedacht worden met de erbij behorende eigenschappen: gemeenschappelijkheid, maatstructuur en ontsluitingsprincipe (1).

Lees verder

DRIEKAMERAPPARTEMENT EN DE VERHOUDING TUSSEN DE OVERIGE VERTREKKEN

Serie over nieuwe plattegronden – 2 –

Door: Martin Liebregts

Zoals in het vorige artikel is aangegeven, is er een duidelijke relatie tussen de grootte van de woonkamer/keuken en de afmetingen van de slaapkamer/badkamer. Maar bij een bepaalde omvang vlakt dat af (1). Ook de grootte van de badkamer en de berging intern hebben een relatie met de afmetingen van de woonkamer en keuken. Uiteindelijk vertegenwoordigen ze beide luxe en comfort van de woning. De spreiding in de praktijk ligt voor de som van beide ruimten tussen circa 7 en 12 m2. Het is de verhouding tussen basiskwaliteit en luxe, die zich vertaalt in enkele vierkante meters. De basiskwaliteit heeft wel betrekking op nieuwbouw. Voor de bestaande bouw is de grootte van een andere orde. Ter illustratie een badkamer van circa 3,4 m2 leidt in de bestaande woningbouw tot een tevredenheid van 70 procent of meer, terwijl bij nieuwbouw de ondergrens bijna 5 m2 is die gerealiseerd wordt.


Lees verder

DE STRUCTUUR VAN EEN DRIEKAMERAPPARTEMENT

Een serie over nieuwe plattegronden -1 –

Door Martin Liebregts

  

De wooneenheid in opkomst

Sinds een jaar of veertig staat het begrip appartement op de agenda van de woningmarkt. Het is het synoniem voor wooneenheid van een groter geheel. De woorden portieketagewoning en galerijflat zijn geleidelijk aan het verdwijnen. Maar er is meer gebeurd. Ook de schaal van de ontsluiting is in de loop der tijd gewijzigd. De stadsvilla’s uit de jaren zeventig en tachtig waren de eerste fenomenen waarbij slechts drie of vier woningen per etage werden ontsloten via een lift (1). En nu, in de eenentwintigste eeuw, domineert steeds meer het driekamerappartement als de ideale wooneenheid voor de een- en tweepersoonshuishoudens, ontsloten via een portiek en lift.

De woningontsluiting als sluitstuk

Bij een uitgebreide analyse van de woningplattegronden, die gerealiseerd zijn in de periode 2000-2011 (2), is te constateren dat de vorm en grootte van de hal het resultaat van veel toevalligheden is. De hal vormt bijna het sluitstuk van de plattegrond. Zowel ten aanzien van de vorm als de grootte is geen wetmatigheid te benoemen die verband houdt met gebouwvorm of woninggrootte.

Lees verder

RENOVEREN IS MEER DAN BOUWEN

Woonserviceconcept als dienstverlening

Door: Martin Liebregts en Yuri van Bergen

 

Bij groot onderhouds- en renovatieplannen staat het bestek vol met technische gegevens. Er wordt weinig aandacht besteed aan het welbevinden van de bewoner. De handelingen beperken zich tot het minimaliseren van overlast, het gebruik van stofschotten en het beschermen van vloeren. En dan heb je het wel gehad. Terwijl de renovatie bedacht wordt om het woongenot van de bewoner te verbeteren. Over de hele dienstverlening aan de bewoner wordt slechts weinig geregeld tussen opdrachtgever en aanbieder. En juist de specifieke dienstverlening moet de onderscheidende kwaliteit kunnen vormen. Een portie frites wordt anders opgediend bij een cafetaria dan in een restaurant, hoewel de smaak en hoeveelheid identiek kunnen zijn.

De bovengenoemde gedachte kwam op, toen het archief weer eens geraadpleegd werd en het ‘woonservice concept’ weer boven tafel kwam (1). Rond 1990 was er bij de renovatie nog veel aandacht voor de gebruiker/ bewoner. Er was toen überhaupt veel aandacht voor deze vorm van kwaliteitsaanpassing. Na ruim 15 jaar ervaring begon het in die tijd een vak en een dienst te worden. En vervolgens verdween het ineens bijna volledig van het podium en zijn we nu opnieuw het vak en de dienst aan het uitvinden. Vandaar dat er opnieuw aandacht wordt gevraagd voor het ‘woonserviceconcept’, waarin juist de dienstverlening aan de individuele bewoner wordt geregeld. Het gaat dus bij deze dienst niet om de technische keuzemogelijkheden of opties, want dat is nu onderhand wel vanzelfsprekend, maar over de wijze hoe het wonen op een bouwplaats ruimte krijgt. Misschien is het een uitdaging voor alle partijen de WOONSERVICE tijdens de renovatie opnieuw een plaats te geven.

Bron
(1)    BouwhulpGroep