De zestiger jaren wijk, de fysieke omgeving van twee droomwerelden opnieuw verbeeld

door Martin Liebregts, Sandra Arts en Roel Simons

Een reeks columns, die de zestiger jaren wijk in beeld met commentaar probeert te vangen.

In de zestiger jaren komen twee droomwerelden samen, die van de vooruitgangsfilosofie en de maakbaarheid van de maatschappij en die aan de opkomst van een culturele breuk met het regenteske verleden en het geloof in een andere nieuwe wereld tussen hippie en revolutie. De zestiger jaren zijn het hoogtepunt in de ontwikkeling van de democratisering en toegankelijkheid van het wonen. De wijkgedachte in combinatie met licht, lucht en ruimte leiden tot zeer uniforme, gestructureerde wijken. Uiteindelijk werd wonen voor het volk bereikbaar in combinatie met eigentijds comfort. De ontwikkeling had zich dertig jaar eerder ingezet en dit was dan het resultaat van de verwetenschappelijking van het wonen. Tegelijkertijd broeide er in de maatschappij een nieuwe gedachte, die zich richtte op de bevrijding van de burgerlijke inperking van ‘boompje-beestje-huisje’ zoals dat in politieke en culturele bewegingen tot uitdrukking kwam. De platenhoes van  ‘Sgt Peppers Lonely Hearts Club Band’ is daar een metafoor voor: allemaal verschillende, kleurrijke UNIFORMEN. Op dit breukvlak zijn de zestiger jaren wijken gerealiseerd en bewoond. Twee dromen die achteraf nooit tot werkelijkheid zijn geworden. En nu 40 jaar later is de vraag wat er van de droom van een maakbare samenleving over is en welke aanpassingen zijn nu benodigd om in het dagelijkse leven van de 21e eeuw hun bijdrage kunnen leveren aan de realisatie van de droom van zijn bewoners, dat wil zeggen een plek waar men graag woont.

Lees verder

op zoek naar een plek om te wonen

door Martin Liebregts

DE EIGENHEID VAN EEN WOONMILIEU

Het ultieme van de architect is toch dat je een plek maakt waar nu en in de toekomst mensen graag verblijven of wonen. Wonen betekent oorspronkelijk niets anders als ergens graag vertoeven. In wezen tracht je met ontwikkelen of aanpassen van ruimten de droom van de gebruiker/bewoner te benaderen. En dan realiseer je een plek om in te wonen.

Deze aanloop heb ik nodig om in te gaan op de vaak terugkerende discussie dat een woonmilieu succesvol is als het een identiteit of eigenheid heeft. Ook ikzelf gebruik deze laatste term vaak om uit te drukken dat je je als bewoner of bezoeker in bepaalde woonmilieus direct thuis kunt voelen. Op vakantie stroop je de hele wereld af om die plekken te zoeken. Oude steden, die de kritiek der tijd hebben doorstaan, bezitten die eigenheid. Tijdens vakanties in bijvoorbeeld Toscane wordt het ene dorpje na het andere en de ene stad na de andere bezocht vanwege deze kwaliteit.

En wat maakt de fysieke omgeving tot iets dat als een plek met eigenheid voelt? Vaak begint het met een verwijzing naar het verleden, of het nu de gebouwen of de natuur betreft. Het is niet in eerste instantie ‘nieuw’ dat aantrekt. Dus een ruimte moet enigszins geworteld zijn in het verleden. Alleen daarom is het nodig zorgvuldig om te gaan met wat ons omringt.

Lees verder

De A2-stad

Door Martin Liebregts

Het economisch hart van Nederland beweegt van noord naar zuid en wordt gedragen door de Rijksweg A2 vanaf Amsterdam tot het zuidoosten van Brabant. Op dit moment vormt het de belangrijkste as in Nederland waarlangs de activiteiten zich in een rap tempo uitbreiden. Het is ook deze as waar de waardeontwikkeling van de woningen zich het snelst doet of heeft doen gelden. Aan de randen van Nederland, ver afgelegen van deze as, doet zich krimp voor, evenals in delen van Zuid-Holland. Het zijn gebieden waar de economische veranderingen en de eraan gekoppelde demografische ontwikkelingen grote invloed hebben op de woningmarkt en dus ook op de aanpak van de bestaande woningvoorraad. Grofweg bestaan er drie soorten regiomarkten:
De groeigebieden, met de A2-stad als as van Nederland, met een sterke economische groei en kansen voor extra waardeontwikkeling;
De stationaire gebieden, waar zich meer een stabiele situatie voordoet, waaronder een deel van de Randstad valt. Juist in deze gebieden liggen kansen voor het realiseren van meer differentiatie;
De krimpgebieden, waar herbezinning nodig is op de benutting van de eigenheid.

De A2-stad als hart van Nederland, met zijn 2,5 à 3 miljoen inwoners en 1,2 à 1,3 miljoen woningen, heeft een sterk naoorlogs karakter. Het is een relatief jong gebied, dat de sporen van de moderniteit met zich meedraagt en ermee gepaard gaande uniformiteit. Het is juist deze zone die extra kwaliteitsaanpassingen van de bestaande woningvoorraad vraagt. Een kwaliteitssprong is hier vereist om het hoogwaardig potentieel aan arbeidskrachten een passende huisvesting te bieden.

Als je zo naar Nederland kijkt, dan zijn niet de problemen de leidraad voor de aanpassing van de bestaande woningvoorraad, maar de kansen. En die kansen en mogelijkheden verschillen sterk per gebied en dus ook de oplossingen.
Tot nu toe domineerde in Nederland nog te veel de discussie die zich in de Randstad afspeelde en zich het laatste decennium manifesteerde als een sociaaleconomisch vraagstuk, met extra belangstelling voor culturele integratie. In deze benadering bestaat de Randstad niet meer en valt uiteen in drie typen ontwikkelingsgebieden, die allemaal sterk van elkaar verschillen.

De stempel als maat der dingen

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Een beetje als een scheldwoord voor het zich herhalende stedenbouwkundige element is het woord stempel ooit in het vakjargon terecht gekomen. De moderne stedenbouw tussen 1945 en 1970 wordt er sterk door gekenmerkt. In principe is een (gesloten) bouwblok, als het zich herhaalt (in maat), ook een stempel. Allerlei combinaties tussen gebouwtypen en buitenruimten (hofjes e.d.) werden ermee gerealiseerd. Nu deze wijken op de agenda staan om op woning-, stempel- of buurtniveau aangepakt te worden, doet zich de vraag voor wat de gebruikswaarde van de verschillende voorkomende stempels is. Uiteindelijk is dat de maatstaf voor alle dingen. Zeker als het om gebruikswaarde op langere termijn gaat. Aan dit criterium onderwerpt zich ook de cultuurhistorische waarde als het om grotere eenheden gaat. Uiteindelijk zal iets door gebruikers gewaardeerd moeten worden.
Bij de beoordeling van de naoorlogse woningbouw domineren nog vaak de vooroordelen. Het kent voor- en tegenstanders ofwel bewonderaars en mensen die er gewoon niet van houden, zoals dat ook ten aanzien van de architectuur geldt. In veel gevallen ontbreekt het aan systematisch onderzoek naar de eigenwaarde van de ‘vroegere’ concepten, in het licht van nu en de toekomst. Tenslotte moeten de feiten spreken als je de toekomstwaarde wilt bepalen.
Maar hoe onderzoeken we dit nu systematisch? In dit artikel wordt door het beschouwen van enkele exemplaren een poging gedaan iets over de praktijk te vertellen. Het is in dit stadium vooral verhalen over observaties.

Lees verder

Van tijdsgebonden naar tijdloos

Op zoek naar de waarde van portiekwoningen

 

door Sandra Arts

Aanleiding voor dit artikel is de nieuwbouw van 66 seniorenwoningen in Vlaardingen. Het oude gebouw heeft plaats gemaakt voor nieuwbouw omdat de portiekwoningen niet geschikt te maken waren voor de wensen van de toekomst. De belangrijkste reden was dat er senioren in gehuisvest moesten worden. Het bestaande gebouw bleek niet flexibel genoeg voor aanpassing. Met de nieuwbouw is gepoogd voldoende flexibiliteit in te brengen zodat het nog vele jaren meekan en de tand des tijds kan doorstaan. Met andere woorden dat het een duurzaam gebouw is.

Naast flexibiliteit in de woningindeling zijn ook uitstraling en type ontsluiting eigenschappen die de tijdloosheid van een gebouw bepalen. Aan de hand van deze nieuwbouw in Vlaardingen en voorbeelden van andere portiekwoningen is verduidelijkt wat de waarde van de portiekwoning is. Dit artikel verschijnt in de context van het boek ‘Het gebouw en zijn duizend vaders’ waarin stil wordt gestaan bij de betrokkenheid van duizenden vaders bij de realisatie van het gebouw.

Van passend naar flexibel
Het kenmerk van de huidige portiekwoning is dat per verdieping twee woningen grenzen aan een portiek. De structuur is vaak zo dat een travee bestaat uit vijf beuken. Per woning zijn dat twee beuken en in een beuk bevinden zich het trappenhuis en de wisselbeuk. Deze heeft een breedte van circa 2,2 meter, zodat er twee trappen naast elkaar geplaatst konden worden. Per woning is er een beuk voor het wonen en slapen. Deze is meestal 3,6 meter breed. De andere beuk is bestemd voor koken en de kleine slaapkamer. Deze beuk heeft dan een breedte van 2,2 meter zodat er een bed in de breedte in paste.

Deze beuken vormen de draagconstructie van het gebouw. De woningen van de portiekflat in Vlaardingen die gebouwd zijn in 1955 voldeden aan deze opbouw.

De levensduur van de woningen werd tien jaar geleden door de eigenaar opnieuw beschouwd. De gewenste doelgroep was senioren. Om hieraan te voldoen  moest onder andere de toegankelijkheid van de woningen aangepast worden. Ook de indeling van de woningen paste niet bij de eisen voor een seniorenwoning. Het had niet de vereiste ruimte om met gebruik van een rolstoel de woning te kunnen bewonen. Een lift zou aan het gebouw toegevoegd moeten worden omdat het niet in het trappenhuis past en de cascostructuur liet interne wijzigingen niet toe. Het gevolg van deze belemmeringen was te kiezen voor sloop en nieuwbouw.

Door de cascostructuur is de flexibiliteit ten aanzien van toekomstige wijzigingen beperkt. Een woning met een flexibele plattegrond is makkelijk aan te passen. Bij de nieuwbouw in Vlaardingen hebben de woningen een beukmaat van 7,8 meter vrije overspanning. Tussen deze afmeting bevinden zich alle woonfuncties. Hierdoor is de indeling van de woning in de toekomst eenvoudig te wijzigen.

Lees verder

Het gebouw en zijn duizend vaders

Het verhaal van het nieuwbouwproject ‘De Heren van Ambacht’ in Vlaardingen

 

door Martin Liebregts en Sandra Arts

Plannen maken en bouwen is vaak hollen of stilstaan. Alles moest gisteren klaar, terwijl het om de toekomst van een gebouw gaat en om het woongenot van meerdere generaties. En dan te bedenken dat tussen het eerste idee en de realisatie bijna tien jaar schuil gaat. Enige reflectie is, gezien de tijdspanne, wel op zijn plaats. Deze beschouwing richt zich zowel op het ontwerp als de realisatie van de gebouwen.

Het boek opent met de ideeën achter het gebouw, om vervolgens de mensen in beeld te brengen, die achter en voor de schermen ervoor hebben gezorgd dat de gebouwen er nu staan. Dit boek ‘Het gebouw en zijn duizend vaders’ poogt juist de mensen en hun bijdrage aan de vergetelheid te onttrekken. Dit heeft niets met romantiek of nostalgie te maken. Het is het verhaal over de identiteit van de gebouwen en de mensen.

 

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit

door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Voortdurend zijn we op zoek naar die kwaliteit in de gebouwde omgeving, die de tand des tijds doorstaat. Het is vaak niet het moment van de dag die de kritiek van de tijd doorstaat. Behagen voor vandaag leidt vaak naar vergankelijkheid voor morgen. Tijdens de vakantie bezoeken we vaak oude steden en dorpen om te proeven hoe cultuur, kwaliteit en tijd samen tot een doorleefde belevingswaarde zijn gekomen. We slenteren er rond en voelen ons – als het niet te druk is – prettig.
Als het om de gebouwde omgeving gaat, is het toch ook vaak de eerste impressie. Voel je je er prettig. Als je jaren later met meer ervaring terugkomt, kun je het eindelijk ook verklaren. Daarom vormen drie projecten, die ik al bijna dertig jaar ken, de leidraad om iets te zeggen over duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Het zijn drie wijken in Eindhoven: De Bazelbuurt, het Witte Dorp en ’t Ven. Ze vertegenwoordigen drie perioden van het bouwen (1920, 1935 en 1950). En nog steeds beschouw ik deze buurten als van een hoge kwaliteit. De tijd heeft er alleen toe geleid dat ik steeds beter ben gaan begrijpen waarom hier sprake is van een DUURZAME, RUIMTELIJKE KWALITEIT.
Vaak moet je door je oogharen heen zien wat de oorspronkelijke kwaliteit was. De tand des tijds maakt veel slachtoffers.

Lees verder